Overslaan en naar de inhoud gaan

Doktor Grunsweig, I presume?

15 maart

Waarin Henri Picard iemand ziet die hem bekend voorkomt maar die hij niet in het kamp verwacht; en korporaal Géna zegt dat hij door de soldaten stevig onder handen is genomen omdat ze hem als een Duitse spion beschouwen; of had Gena (weer) een glaasje te veel op?

Wat ik niet mag nalaten te vertellen is ’t volgende: gedurende 3 dagen der verlopen week zag ik hier rondloopen, iemand die me bekend voorkwam en dien ik aanzag als Dr. Grunsweig. Ik vroeg me echter af of ik het misschien verkeerd voor had, bijvoorbeeld voor een treffende gelijkenis stond. De man bekeek mij ook en wendde, zo leek het mij toch, telkens het hoofd af. Maar daar ik Grunsweig als van ‘Deutsche Sprache’ kende, stelde ik mij ook de vraag: wat zou die man hier komen verrichten? Was hij geen Duitscher? Zou hij misschien hier als spion aangeland zijn?
Den volgenden dag kwam Géna me ’s avonds aan het oor de volgende historie vertellen. Ik ken Géna als een fantasist, vooral wanneer hij gedronken heeft, en dat kan men van hem zeggen zoo wat elken avond. Géna vertelde mij dat hij in een herbergske te Harderwijk een man gezien had, die midden van soldaten vragen stelde en antwoorden hoorde. Diezelfde man, die hier pinten betaalde en zilver geld liet blinken, had Gena in Zeezicht ontmoet, op ’t oogenblik dat hij daar zijne rekening betaalde. Van iemand had Gena gehoord dat die persoon beweerde te zijn Dr. Grunsweig, van de civiele hospitalen te Antwerpen. Naar Gena’s zeggen waren de soldaten later met den man de herberg buiten gekomen; zij hadden hem mêegenomen tot bij den oever van de zee en daar hadden zij hem de correctie toegediend, die hem paste, want de soldaten waren de overtuiging gaan krijgen dat die man een spion was. Wat het lot van den man was geweest, fluisterde Gena me bijna onhoorbaar in het oor: ‘On l’a foutu à l’eau’! Daar ik ongeloovig opkeek en beweerde dien persoon te kennen, vezelde Gena mij opnieuw geheimzinnig in het oor: ‘Picard, tu ne le verras plus’. Den volgenden morgen ging ik mijn oude bakchef [Géna] in zijn loods opzoeken; ik zegde hem in welke betrekking Toon [= Antoon Picard] en ik tot dien Grunsweig stonden en verzocht hem geen fantaisieverhaaltjes te verkoopen.

Géna was iets minder categoriek. De man kon immers best uit het water zijn geraakt, de zee vooraan was immers niks diep, enz. Dat de man gaaf was, zag ik den volgenden dag zelf. Ik ging boven den hoofdonderwijzer vinden en door ’t venster van zijn kabinet zag ik den Gr[unsweig] op de straat aan den arm wandelen van een dametje, zeer klein van gestalte. Met Annez ging ik later beneden op de straat den man nakijken, maar hij was niet te zien. ’s Avonds ook niet in de straten, want ik was van plan om hem maar aan te spreken en hem te vragen wat of hij hier verrichten kwam. ’s Morgens om 7 1/2 ging ik naar barak 7 om mijne Vlaamsche Stem en zie daar in de verte, binnen in het kamp, voor het bord met alle soort van mededeelingen, zie ik een man staan, die op afstand, weer veel gelijkenis heeft met den persoon, die mij sedert 3 dagen zoo bezighield. Ik in stormpas naar hem toe! Ik stel mij nevens hem en richt me onmiddellijk tot hem met deze woorden: ‘Mais, Grunsweig, qu’est que vous faites ici?’ Hij keek op, deed heel natuurlijk, en antwoordde toen lachend: ‘Ah,… Picard, mais je suis médecin du camp.’ Dat was iets nieuws! We praatten verder; in Antwerpen was er geen cliënteel meer; 2 dokters (militairen) waren ziek gevallen; op aanstelling van de Hollandsche Regeering en door bemiddeling van een Belgisch Comité kwam hij hier. Ik luisterde bedaard naar die vreemde Fransche uitspraak, wist toch dat de man Duitsch als moedertaal had of meende het te weten (misschien is hij ook een Oostenrijker, of een Hongaar, of een Rus), overwoog dat zijn vrouw, ook een vreemde, wellicht een Duitschsprekende was, herinnerde mij zijn connecties met Duitsche assurantiemaatschappijen; zijn cliënten die langs Toon kabinet kwamen, waren meest Duitschsprekende Joden, enz. Ik was nog niet gerust en ben het nog niet. Ik sprak er de hoofdonderwijzer over, die heeft als gebuur en vriend den Belgische Kolonel de Pauw: het geval kon dien meneer worden voorgelegd. Dat zij, de officieren, met Grunsweig in kennis treden, de regelmatigheid van zijne aanstelling onderzoeken, enz. Ik wil er U ook in den brief over Breskens een woord over schrijven, maar voorzichtig, want de brief kon wel eens in D[uitsche] handen vallen. Ik zal dan een weg zoeken om U te vragen of Grunsweig uit Antwerpen werd gezet of niet. En welke zijne nationaliteit is?

Ik moet er bij voegen dat Gena me met Grunsweig in ’t kamp zag praten en mij de verzekering kwam brengen, dat het niet die persoon was ‘qu’on avait passé a tabac’. Volgens een anderen geïnterneerde was er niemand in het water geworpen, niemand was geld ontnomen geworden (naar Gena vroeger had verteld), maar op het plantsoen voor de zee had men een man de vest uitgeklopt. Vanmorgen zag ik opnieuw Grunsweig. Handenschuddend nam zo de Hollandsche militaire dokter afscheid van hem. Grunsweig vertelde me nu dat hij in het kamp zelf logeerde; men had hem daartoe een hokje afgestaan.

Voor de eerste maal kwam, voor het bureau der permissies, een hollandsche sergeant majoor constateeren of wij op onzen post waren in de school. Noch Annez, noch ik waren aanwezig. Wij hadden beide bezoek, ik d’Ancona, Annez zijn vriend Verstraeten. De hoofdonderwijzer redde de situatie: hij beweerde dat vermits wij in zijne school werkzaam waren, hij het recht had, wanneer hij het goed vond en er een motief was, om ons vrijaf te geven. Wij werden dan ook als aanwezig aangetekend.

Meld je aan voor de nieuwsbrief