Overslaan en naar de inhoud gaan

Lia Timmermans x Anneleen van Offel

Schrijven is een reiken, zegt Anneleen Van Offel. In haar tekst peilt ze naar het schrijverschap van een andere auteur. Op zoek naar Lia Timmermans.

Een greep naar de diepte
Over Lia Timmermans

 

‘Weet je wat de grootste bergketen op aarde is?’ vraagt mijn lief, terwijl hij zich boven de wasbak bukt om het schuim van de tandpasta uit te spuwen.    ‘De Azoren’, antwoord ik. Ik kijk naar mijn knieën, buik en borsten die als eilanden uit het badwater steken.    Een beetje teleurgesteld dat ik het weetje ken, zegt hij dat het toch fantastisch is dat de hoogste bergen zich manifesteren als diepte, en dan ook nog eens als opzichzelfstaande eilanden terwijl ze in feite een geheel vormen, deel zijn van een keten. Onder het wateroppervlak van de oceanen strekt zich een ononderbroken bergrug uit, van IJsland langs Afrika, door de Indische Oceaan om Australië heen naar de Westkust van Californië, helemaal tot in Alaska, met de Azoren, de Canarische Eilanden en Hawaï als uitstulpende toppen.    ‘Uhu’, zeg ik, en ik laat me vermoeid onder water zakken. Ik heb er een onbevredigende schrijfdag opzitten en stel me voor dat ook woorden als vulkanisch zwarte eilanden zijn, hoe ze onder het oppervlak van het papier een geheel vormen, hun betekenis ontlenen aan hoe ze resoneren met elkaar, maar dat ze altijd slechts topjes zullen zijn van wat ik wilde zeggen. 

Lia Timmermans, 1954.

In een interview met Boekenpost in december 1968 zegt Lia Timmermans  dat het boek van zichzelf waar ze het meest van houdt, ‘het boek is dat alleen in mijn verbeelding bestaat’.    Schrijven is een reiken.    Reiken naar de schrijfster, de enige vrouw in deze reeks – ik weet niets over haar. Lia Timmermans, dochter van Felix Timmermans, leer ik, Lier en dan Oostende, kunsthistorica en archeologe, schrijfster van zowel kinderboeken als romans. Wat me opvalt, is dat haar werk in twee periodes uiteen lijkt te vallen: haar boeken voor volwassenen tussen 1951 en 1963 en haar sprookjes en jeugdboeken tussen 1963 en 1972. In interviews leer ik een vrouw kennen die onverbiddelijk hoge eisen stelt aan haar schrijverschap – maar dat is voor later, we moeten vertragen:  Na een bundel kinderverhalen debuteert Lia Timmermans in 1951 met een biografie over haar vader, alsof ze om hem heen moest om haar eigen stem te laten weerklinken. In een poging om haar te leren kennen in hoe ze over haar vader schrijft lees ik over hun begijnenhuisje in Lier, over het gouden jubilee van de intreding van tante nonneke, over hun vakantiechalet Minneke Poes, een opeenvolging van anekdotes over het hondje Bobby, zomerse namiddagen overladen met kanariegele limonade en wild geurende bloemen, een stoet aan ontmoetingen variërend in invloed op zijn werk. 

Mijn vader, 1951.

Er knaagt iets. Ik lees over een man die nooit zijn geduld verliest, een man die ‘sprak met [zijn vrienden] over dingen die niet voor hemzelf, maar voor hen van het meeste belang waren’, een man met een oneindig goed hart die zich ‘met zijn mild gemoed gemakkelijk [liet] bewegen té goed te zijn, zelfs wanneer hij inzag dat het verkeerd was.’   Zijn schrijverschap lijkt zich te ontwikkelen in een politiek en sociaal vacuüm. Niets over zijn activisme tijdens de Eerste Wereldoorlog, niets over de verdenking van culturele collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog, zijn Vlaamse idealisme, de hetze die na de oorlog over hem losbarstte.    Niets over hoe streng hij optrad tegenover haar jonge liefde met Lou Aspeslagh, hoe hij hen verbood elkaar te zien of te schrijven; pas als ze dat een jaar volhielden mochten ze elkaar om de drie weken vier uur zien – onder begeleiding. 

Felix Timmermans met zijn echtgenote Marieke en dochtertjes Lia (staand) en Clara, ca. 1925 - foto Edgar Barbaix.

Schrijft ze  niet zozeer over haar vader, begin ik te vermoeden, maar over hoe ze haar vader graag had gekend? Er hangt een flou artistique over de wereld die ze beschrijft, een nostalgie naar een diepgeworteld Vlaams thuiskomen, naar blauwe pijpenrook bij de Leuvense stoof, de beloftes van vochtig hooiland, haar jeugd lijkt gedrenkt in verpoederd licht.    Lia keek messcherp naar haar eigen schrijverschap en stijl, en ze leek zich dan ook bewust van de romantisering van haar vader in haar debuut. In een nieuw voorwoord bij de herdruk in 1986 schrijft ze:  De tijd is een dief... hij steelt sommige beelden, hij verstoort de schimmen van hen die ons lief waren… hij is een bedrieger en drukt van één beeld talrijke prenten, zodat één zomer uit de kindertijd duizend mooie dagen krijgt… hij is een verrader en zet een vreemd en wreder licht op wat wij in de schaduw hadden gejaagd. Verwijst ze met die laatste zin naar hoe de tekst zich niet altijd kan onttrekken aan beperking van de tijd waarin hij geschreven werd, hoe het zwijgen van die jaren stilaan verbroken werd en het boek onverbiddelijk inhaalde? Is dat voorwoord een uiting van de twijfel die haar in die jaren gijzelde?  Ook in haar romans Verloren zomerdag (1959) en Sabine Mardagas (1963) weerklinkt weemoed, het verlangen naar een onbestemde verte die ergens tussen de natte beemden van Vlaamse dorpen en de lokroep van onbekende buitenlanden ligt. Een plek die nooit te bereiken zal zijn. Ze beschrijft de psyche van een jonge vrouw als een heimwee naar de toekomst:  Met ouder te worden was er onmerkbaar een onbestemd verlangen in mijn dromen geslopen zoals de avondkoelte in een doorzonde tuin. Ginder ver, dacht ik, voorbij het Zwart Goed, daar waar de gouden zon de blauwe kim raakt, begint het échte leven.

Stofomslag van Verloren zomerdag (ontwerp Jenny Dalenoord), tweede druk, ongedateerd, Van Kampen, Amsterdam.

In Verloren zomerdag verliest de vijftienjarige Claudia zichzelf in een verwoestende, idealiserende liefde voor een ingenieur, ‘een jonge god’, die strandt in het dorp. Claudia barst bijna, ‘Ik moest voort, gedreven, gestuwd door een drang, waarvan ik de betekenis niet kan vatten, waarvan ik het bestaan zelfs niet vermoedde’, slingert tussen de vertrouwdheid van haar boerendorp, haar grootmoeder bij wie ze opgegroeide en de verleiding van de verte. ‘Er gebeurde niets en toch gebeurde alles in mij en soms trilde ik alsof ik iets groots aan het beleven was.’ Timmermans beschrijft het opgroeien van het meisje als het ontwaken uit dat droombeeld, wanneer de ingenieur – uiteraard – vertrekt en Claudia zonder veel omhaal achterlaat.  Iets subliem en sereen, iets ongelooflijk ging onherroepelijk heen. Alsof mijn ogen andere ogen werden, die slechts de werkelijkheid zouden zien, terwijl ik gewoon was het irreële te zien. Nu was ik geen kind meer.

Brief van uitgever Bob van Kampen aan Lia Timmermans, 9 augustus 1962, over de roman  Sabine Mardagas.

In Sabine Mardagas is het object van de liefde, Oom George, veel menselijker en ook de omgeving is niet meer die van een onbestaand, bijna symbolisch boerendorp maar het tastbare Brugge, met het Minnewater, de Magdalenastraat. De jonge lerares Annette beleeft een passionele verhouding met haar oom, maar diens fascinatie voor een dode vrouw, Sabine Mardagas, staat hun romance in de weg. 

Anders dan in Verloren zomerdag zijn hier echte mensen aan het woord, in een zorgvuldig en vaak raak neergezette psychologie. De liefde zelf blijft wel bijna diabolisch, en ook Oom George laat het volwassen worden samenvallen met het ontwaken uit die liefde: ‘Voor mij zijt ge te totaal. Bij u gaat het steeds om alles of niets. Gij mist nog nuances die een rijpere, meer vrouwelijke vrouw wel heeft.’   De toon verschilt opmerkelijk van haar eerdere Ridder en zijn gade (1955). Schreef ze dat nog als een komedie, een scherts waarin de critici de schaduw van de stijl van haar vader zagen, dan laveert ze in haar twee latere romans tussen poëzie die soms scherp is, soms gezwollen proporties aanneemt, en zinnen als fileermessen: ‘Hij verwoestte geen illusies; hij plukte ze zorgvuldig af, zoals men met toewijding de mooiste, lieflijkste perziken plukt uit een jonge boom.’   Het is bizar, de stilte die daarop volgt – toch wat haar werk voor volwassenen betreft. 

Brief van Lia Timmermans aan haar uitgever Bob van Kampen, 16 februari 1962, over de Duitse vertaling van Verloren zomerdag.

Hoewel zowel Verloren zomerdag als Sabine Mardagas laaiend  wordt ontvangen in de kritiek – ze wint de Scriptores Catholici, er volgen vertalingen, herdrukken, de bewerking tot een hoorspel door Jan Decorte, verschijnt er van Lia Timmermans nooit meer een roman. Ze stort zich op haar liefde voor sprookjes, met hun ‘combinatie van wonderlijke gebeurtenissen met een verhaalstructuur waarin alle elementen toch hun logische rol spelen’ en publiceert de succesvolle kinderboekenreeksen Janneke en Mieke (1963-1967) en Widdel en Waddel (1968-1972). Haar fantasie is onbeteugeld, wild: twee ogenschijnlijk normale kinderen maken vanuit ‘een klein huizeke aan de zoom van het woud’ de grootste avonturen mee, door blauwe bossen met glazen bomen, in diamanten burchten, op zwevende, sneeuwwitte sleden.    De reeksen, altijd geïllustreerd door haar zus Tonet, kenden een groot succes; ze won de Referendumprijs voor het Kinderboek, de voorloper van de Boekenleeuw, de boeken werden tot in de jaren tachtig herdrukt. Nadat ze in 1961 de sprookjes van koningin Fabiola naar het Nederlands vertaalt, benoemt het Paleis haar tot eerste hofdame van de koningin  en bekleedt ze zelf tot op hoge leeftijd een functie die alleen in sprookjes lijkt te bestaan. 

Brief van de secretaris van de koningin Paul Paelinck aan Lia Timmermans, 16 november 1961.

 Waarom dan geen romans meer?  Wanneer ik een interview met haar uit 1971 in Gazet van Antwerpen lees, slaat de bliksem in. Hier spreekt een twijfelende schrijfster over het boek waar ze al jaren aan werkt, ‘maar ik moet voortdurend schaven, verbeteren, herbeginnen.’ Van nature al onzeker, ze gooide al haar werk van voor Mijn vader (1951) weg, zonder spijt – ‘ik ben geen groot schrijfster’, zegt ze daarover later in Brugsch Handelsblad – stelt ze de laatste jaren haar schrijven meer en meer ter discussie. ‘Men wordt ouder, niet? En dan verbleekt de romantiek. Of nee, de romantiek verbleekt misschien niet helemaal, maar de levensnuchterheid dringt zich meer op.’

Lia Timmermans, ca. 1966 © Jean Mil & Letterenhuis.

Haar perfectionisme wurgt haar. Het reiken naar iets wat niet te bereiken valt is niet alleen het onderwerp van haar schrijven, maar ook het onderwerp van haar twijfels over het schrijven. ‘Wat je voor je schrijven droomt, blijkt, na het geschreven resultaat, soms een desillusie.’    Ze beschreef jaren daarvoor misschien wat ze vreesde voor zichzelf: het ontwaken, dat met verlies gepaard gaat. 'Dan vraag ik mezelf: dringt het poëtische in mijn proza niet al te sterk door? Is het sentimentele in mijn verhalen niet voorbijgestreefd of minstens toch te overdreven? Ik heb ook nog andere verhalen gereed, maar ik ben niet tevreden, nee.' Ik bel met haar beste vriendin uit de laatste jaren van haar leven, van 1996 tot aan haar dood. ‘We zagen elkaar meerdere keren per week’, vertelt ze aan de telefoon. ‘Bij mij was Lia gewoon Lia, zonder de schaduw van haar achternaam Timmermans.’    We praten voorzichtig, om elkaar heen – zoals ik eerst aan dit stuk werkte, in biografische feiten, veilig, van Lia zelf weg.

Lia Timmermans en echtgenoot Lou Aspeslagh, ca. 1966 – foto: Mat Kraewinkels.

Wanneer ze zegt  dat zij het was die het manuscript van Mijn vader uittypte, ‘ik was toen nog een mamzel op het bureau van Aspeslagh, zij was madam Timmermans, pas op het einde van ons leven zouden we als gelijken bevriend raken’, breekt het gesprek open. Als ik haar vraag wat ze toen van de tekst vond, zwijgt ze lang. Ze antwoordt twijfelend.    ‘Eerlijk? Dat was Lia toch niet? Ik herken niets van Lia in Mijn vader, en al helemaal niet in Ridder en zijn gade. Pas in haar latere romans zie ik de Lia zoals ik haar kende. Lia was een vrolijke vrouw, maar ze droeg verdriet met zich mee.’    Aandringen heeft geen zin: ‘Ze heeft me alles als Lia toevertrouwd, als de vriendin die ze bij mij kon zijn. En dat blijft, ook na haar dood.’    Eén vrouw, twee zijdes, Lia en Lia Timmermans.  Waarom stopt iemand met schrijven, is de vraag stellen: waarom schrijft iemand? Schreef ze iets naar zich toe, of net van zich weg, en was ze daar op een bepaald moment klaar mee? Ging tijdens het schrijven de tijd steeds meer knellen, verwachtte die meer dan verhalen over de liefde, of was ze de verhalen over jonge meisjes zelf ontgroeid? Had ze de vrijheid van taal gevonden, maar verdacht ze zichzelf van het missen van vernieuwing of visie, en legde ze die zichzelf wel op als ze nog nieuw werk wilde publiceren?    Hoe aanwezig ben je als schrijver in je tekst (en ik neem een vlok badschuim en blaas erin) en mag de lezer wel zo naar je op zoek gaan, maak je dan geen verhaal van de schrijver? Ik duik onder, naar wat ik alleen maar kan vermoeden en wat ons verbindt: dat perfectionisme en destructie twee flanken zijn van dezelfde berg, dat bergen ook redden betekent, redding uit het verstikkende water, het aan wal slepen, uiteindelijk: opdrogen.    Na 1963 bestaan haar romans alleen nog als flarden in interviews. Verwijzingen naar projecten die haar lat niet halen, verhalen die ze zonder genade vernietigt, een zoeken, zoeken, zoeken. Zo’n zoeken naar haar stem, dat ze zichzelf het zwijgen oplegt.  In 2002 stierf Lia Timmermans in Oostende. Haar laatste boek zou over de Azoren gaan. Manuscript noch aantekeningen werden gevonden. De bergen van woorden konden vast niet tippen aan de diepte die ze eronder vermoedde.   Door Anneleen Van Offel

 

Archief Lia Timmermans

Bekijk hier wat we in het Letterenhuis bewaren van Lia Timmermans.

10 x 100

Schrijvers van nu over schrijvers van 1920

Tien hedendaagse auteurs schetsen een beeld van 10 schrijvers. Schrijvers die 100 jaar geleden werden geboren.10 x 100 is een reeks longreads over bekende of (onterecht) vergeten schrijvers uit de Letterenhuiscollectie.

Meld je aan voor de nieuwsbrief