Overslaan en naar de inhoud gaan

Op bezoek bij enkele Harderwijkers

Woensdagavond 20 jan

Henri Picard beslist voorlopig nog niet naar Kamp Amersfoort te gaan, maar in Harderwijk zijn werk af te maken. In zijn vrije tijd leert hij een aantal Harderwijkse burgers beter kennen.

Woensdagavond 20 jan

Hierboven sloot ik weer af, waarschijnlijk op de waarschuwende stem van onzen voorzitter:‘Mes amis, allons dormir. Is dan gewoonlijk elf uur, de meeste barakken zijn ingeslapen, het licht is uit. Hieronder wil ik nu, resumeerend, nog wat vertellen van huidige en vorige dagen.

Van morgen ontving ik een brief van een student die uit de nieuwe kazerne naar Amersfoort overging. Hij is tevreden daar te zijn: hij geeft details over de conditie der geïnterneerden ginds in de Infanterie-Kazerne en geeft het programma der cursussen. Dien brief gaf ik hier ter communicatie aan de vrienden: nu er geen spraak meer is van Zeist, van waaruit wij elken dag naar Amersfoort ter studie zouden worden gebracht, onder militair geleide, wil nu ieder wel van hier weg, ook degenen, die zoovele jaren reeds van de universiteitsbanken af zijn. Waarschijnlijk wordt nu morgen den generaal-depotcommandant een collectieve vraag toegestuurd. Persoonlijk zou ik nog liefst hier een paar weken langer vertoeven, om mijn werk af te doen: dan zouden al de boeken hier door het schoollocaal ter kafting zijn teruggezonden geworden: den catalogus zou ik hebben volledigd, de censuur (hum!) over alles uitgeoefend. Misschien zou de Lectuurcommissie in dien zin bij den generaal willen aandringen.

Vandaag werd de staat van beleg ook te Harderwijk uitgeroepen: dat nieuws bracht ons de hoofdonderwijzer Mr Wisse: van wat invloed dat moet worden op den loop der zaken in het Kamp en in het stadje, weet ik niet.
Vandaag ontving ik antwoord uit Terneuzen van de menschen, bij wie ik vernacht had. Het meisje dat onze (ook Gena’s) voeten verzorgde, voegde er de foto van de Roode-Kruisgroep bij. Van de familie Rolijn kreeg ik gisteren antwoord op mijn vroeger toegezonden nieuwjaarsbrief.

En zoo kom ik weder tot den nieuwjaarsdag, waarvan ik reeds vroeger schreef, die ons geen krentenbroodje bracht als Kerstmis. ’s Middags ging ik uit op invitatie van het lid der cursussen-commissie Van der Mey. In de Smeepoortstraat, bij de ouden Kazerne, woont hij. Wij bleven er tot bij half vijf (etenstijd) babbelen over van alles wat. Wij waren méér aan ’t woord (Florent Van Cleemput van Aalst en ikzelf) dan onze gasten. De man: een kale, schuchtere, drukrookende, vooral zwijgende Fries. Hij woonde ook als vrijgezel in ditzelfde huis, toen de moeder van zijn vrouw nog leefde. Bij den dood van de oude Juffrouw trouwde hij de jonge. Hijzelf vond het geval leuk, hij de jongegehuwde sinds 9 maand. Er kwam ook een bezoek. De zuster van de vrouw houdt den likeurwinkel open (nevens de deur) – waar mama een kruikje kocht. Mijne partenaire bij de boeken, juffrouw De Lange was verwonderd, dat ik in dit huis bezoek gebracht had: ‘denk toch, bij menschen die een winkel houden.’ Dat is teekenend voor den Hollandse kastegeest.
Nog prettiger vond deze jonge dame, de uitnodiging ‘om ’s avonds wat te komen praten’, die de hr Kliest, secretaris van de Boekencommissie, ook een onderwijzer, voor mij overhad. ‘Kleine luitjes.’ Zijn vader was een schipper, zijn broeder is nog op zee. Nu, het gezelschap was ook vreemd samengesteld: de twee zonen, strenge zonen, vooral de oudste, van domine Speikerboer, dan 4 jonge lieden, geïnterneerden die minder onder de beschaafden schenen te mogen gerekend. Die jongens deden zich waarschijnlijk alle vier als protestanten kennen: of ze dat in werkelijkheid zijn???... De conversatie vlotte niet; de koffie en de speculaas hadden meest succes. Die heer Kliest is streng orthodox-protestant. Hij is christelijk-historisch. Van Pol de Mont had hij onthouden, dat deze zich eens als een atheïst had voorgesteld… Iets buitengewoons.

Ja, bezoeken hebben hier ook hun tijd: gisterenavond was ik bij Dr. Mellema: met zijn zoon bracht ik toegangskaarten voor de wetenschappelijke leeszaal in orde. Ik bleef eten. ’s Avonds tot 10 ¼  speelden wij met de kaart: uiltje zoeken, met ons zessen (ook nog de Antwerpse commandant De Meulenaere en zijn vrouw). Bijzonder plezierig of interessant is het daar niet. Ik kwam ook in de visitekamer (men zegt hier spreekkamer) van de docter. Het huis van buitenaf bekeken is mooi, de ingang belooft, de eetzaal is ruim en toch – het ontbreekt er aan stijl, gezelligheid, decorum en zuiverheid. In de spreekzaal dus: een roeste gasfoyer, veel fleschjes, met veel instrumenten en een boel accessoires, die sinds lang in gebruik schijnen. Daarmede vergeleken is Toon’s cabinet een juweeltje. De commandant: een zware man, die met de armen op de tafel leunt of languit in de canapé ligt. Zijn vrouw, een kind, in voortdurende dialoog met de twee honden van het huis. Mad. Mellema zelf is een Duitsche, en schijnt nog ietswat een vreemdeling gebleven in de Hollandsche omgeving.

Het netste huis, de meest interessante Harderwijkers zijn nog de Lange’s. De oud-predikant houdt zich niet meer met zijn vak onledig, zijn kinderen werden ‘liberaal’ opgevoed. Er is conversatie mogelijk daar. Ik ging er Nieuwjaar wenschen: er werd een flesch ontstopt (ontkurkt) en er waren pasteitjes.
Ook bij den heer Staal liep ik nog wel eens binnen voor kampaangelegenheden: vriendelijke menschen, met, voor zooveel ik zien kon, twee lastige, verwende kinderen.
Dat is nog eens de foto van het binnen-Harderwijk zooals ik het leerde kennen en zooals het later in mijn herinnering zal voortleven.
Mijn leven is immer als vroeger: onder de boeken, met drie, vier, medewerkers: juffrouw De Lange, een wachtmeester van de gendarmerie Vaes (die me zijn portretje gaf), een Gentenaar Annez (‘fabrikant’) die voor 14 dagen van zijn permissie beroofd werd, om een uur te laat ’s avonds te zijn binnengekomen, en dan ‘de man met het baardje’, zoals wij hem noemen, eens De Konink van Gheel, die de platen scheurt, portretten, enz. uit boeken en tijdschriften.
Wij hadden gevraagd om ’s middags soep te mogen gaan eten naar de oude kazerne: maar dat kon niet, liet de militaire overheid weten. Dan moeten wij wel iets bij onze boterham koopen, o.a. voor 10 cent een enorme droogen haring, puik van smaak en vleezig als een bifstek. Maar het kost dan… Ook ga ik af en toe een bifstek eten met de goddelijke patates frites: totaal 50 cent. Dat is dan een extra uitgave. Andere onkosten had ik bijna niet: mijne schoenen laat ik repareeren bij een man uit het Kamp: het zal mij minder kosten dan in een winkel, want ik vermoed dat het met staatsleder gebeurt.

Mijn oude bakchef, met al de mannen van den ijzeren weg ‘hebben getrokken‘, zodat Gena nu ongeveer een 350 fr. In den zak heeft. Ik moest hem laatst nog een gulden leenen.
Die naam Gena komt meer voor in dezen brief. U herinnert U mijn vroegeren bakcommandant? (Wij zijn nu gescheiden, naar andere barakken overgegaan.) Het is de man die in zijn dagboekje schreef: ‘j’infecte met voisins.’ Na het schurft, is hij nog 3maal naar het hospitaal geweest, tot volkomen reiniging: nu had hij luizen, menschen- en strooluizen. Wel 400, zei de hospitaalknecht en zijn kleeren droegen in de plooien heele reesems eieren. Zijn stroozak werd verbrand. Hij kreeg er een nieuwe. Deze ook, evenals die van zijn geburen, werden eenige dagen later tot het vuur gedoemd. Wat moet het met den zomer worden.

Meld je aan voor de nieuwsbrief