Overslaan en naar de inhoud gaan

'in alle talen en alle dialekten' 'Bezette Stad' als meertalig kunstwerk

door Geert Buelens voor Zuurvrij 40

Geert Buelens buigt zich in deze Zuurvrij over de meertaligheid in Bezette Stad. 'Alles Wurchst'!

Het is typisch zo’n vraag waarmee studenten Nederlands worden lastiggevallen: wat maakt eigenlijk dat een boek behoort tot de Nederlandse literatuur? In Nederland wordt dan vaak gedacht: dat het in Nederland is gemaakt. Voor Vlamingen is het nooit zo eenvoudig. Hier geldt vaak als criterium: dat het in de Nederlandse taal is geschreven. Bezette Stad van Paul van Ostaijen is ook in dit opzicht een apart geval. Het boek is in Berlijn op papier gezet en het is weliswaar hoofdzakelijk in het Nederlands, maar vanaf de eerste bladzijden ook in andere talen geschreven. Wanneer Bezette Stad, zoals vaak en terecht wordt gezegd, ons een beeld geeft van hoe het was om in Antwerpen te leven honderd jaar geleden, dan hoort daar zeker ook bij dat het boek ons toont – in zekere zin: laat horen – hoe de stad klonk. En dan blijkt dat Antwerpen toen ook al een meertalige stad was, waarbij net als vandaag verschillende talen en dialecten horen bij specifieke plekken, activiteiten en milieus.

Dat laatste maakt Bezette Stad ook tot een sociologisch document, al moeten we er ons natuurlijk altijd bewust van zijn dat we naar de stad en de wereld kijken door de ogen van de zeer eigenzinnige dichter Van Ostaijen. En die dichter was, toen hij in Berlijn aan dit boek werkte, volop in een politieke en culturele strijd gewikkeld waarin hij bepaalde groepen vijandig bejegende en andere met meer sympathie. De bekendste tegenstanders vereeuwigde hij op de beroemde affiche-pagina van het boek. In het ‘Grote Zirkus van de H. Geest’ treden die avond ‘Godsdienst & Vorst & Staat’ op en het is in de opzet van Bezette Stad geen toeval dat deze instanties in de rest van het boek vooral opduiken in niet-Nederlandstalige frasen. Wat ze gemeenschappelijk hebben is, indien al niet een grote neerbuigendheid dan toch zeker een grote afstand tegenover het volk – een afstand die dus wordt geaccentueerd door niet de taal van dat volk te spreken. De heilige mis werd in die jaren – bijna een halve eeuw voor het Tweede Vaticaanse Concilie de volkstaal zou toelaten voor deze rite – grotendeels in het Latijn uitgevoerd; in het slotdeel van Bezette Stad komen dan ook frasen voor als ‘Veni Creator spiritus’ of ‘Ave Maris Stella’ – verwijzingen naar gebeden of hymnen die standaard in het Latijn werden gebezigd. Wanneer aan het eind van de oorlog een overwinningsmis wordt opgedragen aan de zegevierende vorst dan gebeurt dat in het ‘te deum de la victoire’: Latijn + Frans, de talen van de zich weer volop installerende Belgische machthebbers.

De 'affichepagina' met het 'Grote Zirkus van de H. Geest' uit Bezette Stad.

 

Het volk mocht dan misschien in hoge mate Latijnonkundig zijn geweest, onnozel was het natuurlijk allerminst. Sociale aspiraties werden, net als vandaag, ook door taal vorm gegeven. Zoals we deze eeuw het Engels gebruiken zonder erbij na te denken, zo codeswitchte de Antwerpenaar honderd jaar geleden naar het Frans, een taal die in de stad alomtegenwoordig was, de belofte van sociale mobiliteit in zich droeg en en passant illustreerde dat je niet van de straat was. In zijn dagelijkse taalgebruik schakelt de dichter soms spontaan over van de ene taal in de andere (‘het écran is steeds in evenwicht’) en roepen Franse woorden associaties op in het Nederlands: ‘si tu veux faire une petite ballade/ je hebt heel Europa doorgeballadeerd’. In het eerste gedicht van Bezette Stad noteerde hij ‘misschien zeggen wij eens j’ai soupé/ d’en avoir soupé’ maar tot het moment dat ze er definitief de buik vol van hadden spraken ook de Antwerpenaren een mondje Frans. En omdat het Frans overal was, zeker ook in de commerciële cultuur die het dagelijkse leven steeds meer was gaan doordesemen, viel hun dat helemaal niet zo moeilijk. Tussentitels in de bioscoop (‘je croyais m’être mis dans la peau d’un honnête homme; me voilà dans celle d’un assassin’), reclameboodschappen (‘Du rouge pour les lèvres/ dorin’) en liedjes (‘frère jacques’, ‘il fait si doux près de toi’) – de Antwerpenaar kon dat Frans de hele tijd oefenen.

Wanneer de dichter, of zijn lyrisch ik, heel even impliciet opduikt in het begin van ‘Bedreigde stad’ lijkt hij die hang naar sociale mobiliteit te ironiseren. In het ouderlijke huis in Hove, de Villa Jeanne waar zijn rentenierende vader zich in 1913 met zijn vrouw en zonen Paul en Stan had gevestigd, staat de dichter met zijn broer in de late zomer van 1914 de Duitse opmars te aanschouwen: ‘Wij staan mijn broer les hommes au balcon’. Inderdaad, heertjes in spe waren zij, deze jongens op het balkon van de villa van hun welstellende vader. De echte ironie volgde vijf verzen later: de rijke industriestaat België was geen partij voor de oprukkende Duitse troepen en ook de burgerjongens op hun balkon konden zich in het ‘flakkerende land’ in de buurt van ‘de laaiende brand’ niet langer veilig wanen. Het Franse woord waarin Van Ostaijen de situatie samenvat, kan ook gelezen worden als de bezegeling van dit lot: ‘de d é b â c l e’.

Bezette Stad is natuurlijk in eerste instantie een boek over de Eerste Wereldoorlog, over de belegering van België en de bezetting van Antwerpen. En ook die manifesteert zich in taal. De Duitse opmars wordt gestut door Duitse liederen (‘Puppchen du bist mein Augenstirn’ en ‘Heil Dir im Siegerkranz’) en wanneer de inname van de stad een feit is (‘!sieg!’), neemt de vijand niet alleen de vlaggenpalen maar ook de taal over:

Vreemde troepen, vreemde woorden, vreemde afkortingen als ‘Off. messe/ soldatenheim/ veroveren huizen stad land’. En die ‘vreemde woorden’, aldus de dichter, ‘dansen/ op de/ plakborden’. Anders gezegd: ‘De Bezetting/ be/ gint’.

Toch zou het overdreven zijn om die nu snel overal opduikende Duitse woorden te duiden als een plotse invasie van anderstaligheid. Antwerpen was altijd al een meertalige plek en bij uitstek gold dat voor de havenbuurt. De grote bedrijvigheid die daar altijd heerste kwam door de bezetting tot stilstand – een toestand die Van Ostaijen memoreerde in ‘Holle haven’: ‘plotseling woestijn/ plotseling// Pompeï Herculanum’ leek ze geworden, een in de tijd gestolde leegte. Alom getuigden uithangborden echter nog van het bruisende vooroorlogse leven: ‘de grote schilden/ de engelse woorden en het engels aksent van het havenpatois’. Ook honderd jaar geleden leek het Engels de taal van de economische globalisering, met de haven die zowel symbool als begunstigde was van dit proces. Toch was het volgende woord in de tekst – in kapitalen gespeld over vrijwel de volledige regellengte – weer Frans: ‘D I S P A C H E’. Als Van Ostaijen suggereert dat dit woord voor ‘averijberekening’ (een dienst die elke in de haven actieve verzekeringsmaatschappij aanbood) met een Engels accent werd uitgesproken, ging het misschien vervaarlijk klinken als het Engelse ‘dispatch’, verslag van krijgsverrichtingen. Dat de haven nu leeg en verlaten was, kon inderdaad ook als zo’n oorlogsverslag worden begrepen: de vijand had de vrije handel aldaar stilgelegd. De andere termen en uithangborden op deze pagina illustreren hoe veeltalig deze plek anders was: Duits, Grieks, Zweeds en Engels wisselen elkaar af, waarbij het Engels de overhand had:

De Great Eastern Railway beloofde reizigers toegang tot luxe, meisjes en de Nieuwe Wereld. Maar nu dus niet meer: ‘good bye/ volle/ vaten vrijheid’. De lege haven klonk hol, de verdwenen vrijheid klonk als vol. Nog een bladzijde later herhaalt Van Ostaijen de veeltalige bordcollage, maar telkens ontbreken lettergrepen: ‘stillevens van gebroken uithangborden’. De haven is een openluchtmuseum geworden met meertalige uitlegbordjes.

De transformatie van de stad voltrekt zich ook in de rosse buurt van de stad. In het ‘Bordel’ dat Van Ostaijen beschrijft was Frans altijd de voertaal geweest, maar het is er niet meer als voorheen. Tegen de gezette burger (in Van Ostaijens werk steevast geëvoceerd door het vermelden van zijn ‘hooghoed’) probeert de ‘patronne’ zich nog te verdedigen, met een spreuk die nu heel letterlijk moet worden genomen: ‘je regrette monsieur/ à la guerre comme à la guerre’. De man laat zich niet vermurwen: ‘Vous perdrez votre bonne clientèle’. Misschien had hij gelijk, maar dat verlies aan lokale burgerklanten werd vermoedelijk ruimschoots gecompenseerd door Duitse soldaten die terugkeerden van het front in Noord-Frankrijk. In rijen van twee staan ze aan te schuiven – aangetrokken door de nu in het Duits opgestelde uithangborden: ‘!HIER! schöne junge mädchen’. De werkneemsters moeten zelf nog wel even wennen aan de nieuwe taalsituatie wanneer ze de Duitse huisvaders binnenroepen:

Van Ostaijens taalkeuze in Bezette Stad heeft duidelijk mimetische ambities: de taal die weerklinkt zegt iets over de concrete sociale of politieke realiteit van de plek of dat specifieke milieu. Een passage die zich, middels een persbericht, in Londen afspeelt heeft een Engelse soundtrack (‘good bye Piccadilly/ farewell Leicester/ square’); een kostuumbeschrijving van de actrice Asta Nielsen zet een Franse modeterm in (‘robe retroussée’); scènes rond seks en prostitutie wemelen van Frans argot (‘mec’, ‘miché’, ‘faire zizi’); Berlijnse soldaten die de Antwerpse Linkeroever voor Parijs houden verraden hun afkomst door hun accent (‘der jute jott’) en Duitse troepen die in het slotgedicht België verlaten trekken ‘in der Heimat’.

Eén in de stad alom gebruikte taalvariant zet Van Ostaijen echter opvallend spaarzaam in: het lokale dialect. Dat weerklinkt in enkele fragmenten van volkse liedjes (‘jef jef jef ’ne Zeppelin/ kruipt al gauw de kelder in’, ‘Marie Planchée’) en een korte passage in ‘Asta Nielsen’: ‘speel nog lang kinema/ speel nog lang met je voeten/ maar niet met de Onze’. Dat hij hier in het tweede vers echter ‘je’ en niet ‘uw’ of ‘a’ (Antwerps voor ‘uw’) gebruikt, suggereert dat hij bereid was de mimese te offeren om zijn boek  toch vooral als Nederlandstalig te laten overkomen.  

Wanneer hij op de tweede pagina van het boek zijn anticredo neerpent, noemt de dichter dialecten overigens wel expliciet:

In alle opzichten decreteert (of bevecht?) hij het Niets en dus ook in ‘alle talen en/ alle dialekten’ – een frase die aan het eind van het boek een echo krijgt om vervolgens in het meest informeel denkbare Frans, Hollands en Duits geparafraseerd te worden:

Alle middelen werden ingezet om de catastrofe van de Eerste Wereldoorlog en de vooralsnog gefnuikte activistische en communistische ambities van de revolutionair Van Ostaijen van het blad te laten knallen. De hier geëvoceerde conflicten gingen uiteraard niet allemaal over taal, maar het is geen toeval dat de flamingantische dichter, nadat hij vaststelde dat de ene (Duitse) bezetting ophield en de volgende (Belgische) begon, cynisch de kreten ‘Vive la nation’ en 

presenteerde. De ‘dijken’ die hij in de slotzin van Bezette Stad graag zou willen zien breken, betroffen in elk geval ook die van de francofone unitaire Belgische staat die neerkeek op zijn taal en cultuur.

 

Geert Buelens is dichter en hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde in Utrecht. Over 'Bezette Stad' schreef hij onder meer in de bundel 'De Stem der Loreley' (1996), 'Van Ostaijen tot heden' (2001) en 'Europa Europa! Over de dichters van de Grote Oorlog' (2008).

Meld je aan voor de nieuwsbrief